Freijtag-orgel Oostwold

"Dit Orgel, ’t welk in netheid en sierlykheid boven andere uitmunt (...)."


De orgelmakersknecht: Matthias Martin (1760-1826)

De archivalia van de kerk van Oostwold zijn deels verloren gegaan. Daardoor kunnen we de bouwgeschiedenis van het orgel niet precies reconstrueren. Wel is duidelijk dat de orgelkast al in 1809 in de kerk werd opgebouwd en dat veel pijpwerk – getuige de pijpinscripties – in de loop van 1810 werd gemaakt. Toen Freijtag op 14 april 1811 overleed, zal het orgel grotendeels gereed zijn geweest.

 

Wie de leiding over de eindmontage heeft gehad, wordt in archieven nergens duidelijk. Vaak wordt Johann Wilhelm Timpe (1770-1837) genoemd, maar enig bewijs daarvoor ontbreekt. Het lijkt er zelfs op dat niet Timpe, maar Matthias Martin (1760-1826) tot oktober 1811 de dagelijkse leiding in Oostwold heeft gehad. Ook in Finsterwolde speelde hij drie jaar eerder een belangrijke rol. Deze taakverdeling in Oostwold gaf Timpe de mogelijkheid zich volledig richten op het nieuwbouwproject in Warffum dat in 1812 moest worden opgeleverd.

 

Matthias Martin werd op 28 september 1760 geboren in de Duitse plaats Schönbronn bij Hornburg en een dag later gedoopt in de kerk van Weiler. Zijn ouders heetten Simon Martin en Catharina Hilsin. Matthias’ vader was landbouwer van beroep. Matthias was de derde van in totaal tien kinderen.

In de burgerlijke stand van de gemeente Groningen is een vermelding te vinden van de ondertrouw van ‘Matthias Martijn’ en Hilligje Claassens, welke op 19 november 1796 plaatsvond. Hij kwam uit ‘Hornburg’, zij kwam uit Zuidbroek. Zou Matthias zijn toekomstige vrouw wellicht tijdens de bouw van het nieuwe orgel in Zuidbroek hebben ontmoet? Dit instrument werd immers in 1795 afgeleverd. Dat er een zekere noodzaak tot het aangaan van een huwelijk tussen Martin en Claassens bestond, mag blijken uit het feit dat er reeds zes en een halve maand na de sluiting van de ondertrouw op 8 mei 1797 een zoon werd geboren, genaamd Simon.


Een akte van het huwelijk tussen Martin en Claassens is in de burgerlijke stand van de stad Groningen niet te vinden. Daarvoor moeten we naar het archief van de kerk van Zuidbroek, waarin melding wordt gemaakt van een huwelijk tussen Mattias Martin ‘van Hoonbergen’ en Hilligien Klaasen van Zuidbroek. De echtsluiting werd op 11 december 1796 in de Zuidbroekster kerk ingezegend. Waarschijnlijk heeft het gezin Martin zich daarna vrijwel direct bij de Evangelisch Lutherse gemeente van Groningen gevoegd. Zoon Simon werd in het doopboek van de Lutherse gemeente bijgeschreven. Verderop in het doopregister vinden we ook de namen van vier andere kinderen van Martin en Claassens: Margretha (geboren op 27 oktober 1800 en gedoopt op 2 november 1800), Nieklaas (geboren op 29 april 1803 en gedoopt op 8 mei van datzelfde jaar), Katarina (geboren op 8 oktober 1805 en gedoopt op 20 oktober 1805) en Machiel (geboren op 18 november 1808 en gedoopt op 20 november). In het grafboek van de Lutherse kerk wordt het overlijden van twee niet bij name genoemde kinderen van het echtpaar Martin vermeld (deze kinderen werden op respectievelijk 13 mei 1802 en 6 januari 1809 begraven). Bij de eerste begrafenis vermeldt het grafboek nadrukkelijk dat de vader van het kind een ‘orgelmakers Knegt’ was.

 

Op 21 juni 1812 trad Martin voor de tweede keer in het huwelijk. Nu met Harmtien Harms uit Roden. Ze was de weduwe van een zekere Hendrik Prins. We komen Martin daarna nog slechts sporadisch tegen in de akten van de burgerlijke stand. Zoon Simon uit Martins eerste huwelijk werd beeldhouwersknecht en trouwde op 14 maart 1819 met Elzijn Heikes. Matthias Martin overleed op 3 juli 1826 in Leeuwarden op de leeftijd van 65 jaar.

 

Martin moet omstreeks 1789 in dienst zijn getreden bij Freytag & Snitger. Dat valt af te leiden uit een brief die Freijtags weduwe in 1815 stuurde aan de kerkvoogden van Zuidbroek. Ze omschreef Martin als degene die: ‘(…) het schone Orgel in U Kerk mede [heeft] vervaardigd.’ Ook vermeldde ze dat Martin tweeëntwintig jaar lang bij haar overleden man had gewerkt.

 

De eerste keer dat we Martin als orgelmakersknecht tegenkomen in kerkelijke rekeningen is in 1800. In dat jaar ontving hij in Zuidbroek het bedrag van 3 gulden en tien stuivers voor ‘eenige reparatien aan ’t orgel’. In 1807 en 1808 wordt Martin genoemd in de financiële administratie van de kerk van Finsterwolde. In de rekening over 1807 lezen we: ‘Aan M. Martijn knegt van den Orgelmaker H.H. Frijtagh den 11 Oct. 1807 f. 10 - -’. Een jaar daarna ontving hij op 10 december een bedrag van 10 guldens en 10 stuivers. Het orgel van Finsterwolde werd tussen 1806 en 1808 door de firma Freijtag gebouwd. In januari 1808 én 1809 komen we hem ook tegen in de rekeningen van de Lutherse kerk van Zwolle. Hier kreeg hij beide keren een klein bedrag uitbetaald voor ‘Repareeren en stemmen van het orgel’.

Na de dood van Freijtag komen Martin's naam vaker tegen in de rekeningboeken: als orgelstemmer en ontvanger van onderhoudsgeld. BIjvoorbeeld in Zuidhorn. Hier nam een zekere ‘Mattheus Martin’, ‘Martin’, ‘Martijn’, ‘M: martein’, ‘M: Martein’, ‘M. Martinie’, ‘M. Martini’, dan wel ‘Martijnij’ tussen 1813 en 1825 jaarlijks het geld voor het orgelonderhoud in ontvangst. De rekeningboeken van Zuidhorn vermelden voor de vroege jaren 1820 ook nog dat Mattheus Martin op dat moment in de stad Groningen woonde. Hij moet dus begin jaren 1820 naar Leeuwarden zijn verhuisd. Vond hij er nog korte tijd emplooi bij een andere orgelmaker?